Herkennen
Markeer de Cromazin.
De volgende passage komt uit Karel ende Elegast: een engel roept Karel op te gaan stelen:
[highlighter]
Doet haestelic u cleeder an.
Wapent u ende vaert stelen.
God die [su_tooltip position=”south” content=”droeg het (hiet: verborgen clisis hiet + het) mij op u dit te bevelen”]hiet mi u bevelen[/su_tooltip],
Die in hemelrike is here,
Of ghi verliest lijf ende eere.
{En steeldi in deser nacht niet},
{So is u evel gheschiet}.
[/highlighter]
Vertaling: De engel zei; “Sta op, edele man en doe snel uw kleren aan. Wapen u en ga stelen. God, de heer van het hemelrijk, droeg het mij op u dit te bevelen, anders verlies u uw leven en uw eer. Als u in deze nacht niet gaat stelen, dan zal u kwaad geschieden.Uitleg: De laatste zin is een zogenaamde cromazin. De bijzin is vooropgeplaatst en in de hoofdzin staat de persoonsvorm op de tweede plaats, achter het woordje so, dat ook vaak weggelaten wordt.
[previous][next]
[symple_toggle title=”De woordvolgorde in het Middelnederlands en het hedendaagse Nederlands”]
In de middeleeuwen is de woordvolgorde binnen de zin veel vrijer dan nu, omdat het Middelnederlands het systeem van naamvallen kent. De flexie van bijvoorbeeld lidwoord, bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord geeft aan welke functie het element heeft binnen de zin (bijvoorbeeld: onderwerp, persoonsvorm, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp). Met het afkalven en later zelfs helemaal verloren gaan van het naamvallensysteem hebben de elementen in de zin de vaste plaats gekregen die wij uit ons moderne Nederlands kennen, zoals in de hoofdzin:
ik geef de student de oefensyllabus (onderwerp – persoonsvorm – meewerkend voorwerp – lijdend voorwerp)
Infinitief en voltooid deelwoord hebben in het Nederlands van nu een vaste plek:
ik zal de student de oefeningen geven
ik heb de student de oefeningen gegeven
Ook in de moderne bijzin hebben de elementen een vaste plek:
ik moet niet vergeten dat ik de studenten de oefeningen geef
ik heb gezegd dat ik de studenten de oefeningen heb gegeven/gegeven heb
ik heb gezegd dat ik de studenten de oefeningen zal geven
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Het werkwoord in de Middelnederlandse hoofdzin en bijzin”]
In de Middelnederlandse hoofdzin en bijzin heeft het werkwoord nog geen vaste plek. Het kan op de “moderne” plek staan, na het onderwerp, zoals:
die lieden raden mi dat ict late
Maar het kan ook helemaal vooraan in de zin staan:
hoort hier wonder ende waerhede
of juist helemaal achteraan in de zin:
dat ic die poente moet wel geraken
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”De vooropgeplaatste persoonsvorm”]
In de volgende situaties plaatst het Middelnederlands de persoonsvorm vooraan in de zin. De eerste voorbeelden zijn vergelijkbaar met ons moderne Nederlands:
- imperatief (gebiedende wijs):
doet haestelic u cleder an
groet mi u moeye, mijn suster ende vaert wel -> groet namens mij uw tante, mijn zuster, en goede reis)
Het is echter ook mogelijk dat de persoonsvorm in de imperatief op de tweede plaats staat: voorbeeld: ‘dit doet drie of vier daghen’ -> doe dit drie of vier dagen.
- vraagzin:
heeft u yemant mesdaen sonder redene ofte recht?
- voorwaarde (bijzin met concessieve al):
al quame Luycefer selve uuter helscher ghewelt, ick en souder niet al vervaert sijn, so ben ic gestelt
- na de negatiepartikelen en/ne:
nochtan en dorst sijs niet bestaen
nu en willic vergheten niet
In de volgende gevallen wijkt het Middelnederlands af van het huidige Nederlands:
- na cume (= met moeite, nauwelijks):
van sinen scatten sulc en scaerden dat cume gedroech twee paerden
- na so:
heer oom, soot u behaecht, so sal ick alle dinghen doen, ende niet el.
Een structuur met de persoonsvorm op de eerste plaats komt ook voor bij een ondergeschikte zin, die dan meestal een voorwaarde uitdrukt:
- (1) quaemdi inder resen gemoet met Amelande, sine daden u nemmer goet
‘als u de reuzen met Amelant tegen zou komen, dan zouden zij u volstrekt geen goed doen’
Behalve zo’n conditionele bijzin is ook een concessieve bijzin mogelijk, waarin een toevoeging wordt uitgedrukt:
- (2) ‘wildi mi al die warelt gheven’, sprac Walewein, ‘inne blever niet’
‘al wilde u me heel de wereld geven’ sprak Walewein, ‘ik zou er niet blijven’
Na dit type voorwaardelijke en toegevende bijzinnen treedt geen inversie in de hoofdzin op zoals we zien aan inne blever niet.
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Cromazinnen”]
In het hedendaagse Nederlands komt geen inversie voor bij vooropgeplaatste bijzinnen zonder inleidend voegwoord. Ze hebben de persoonsvorm op de eerste plaats: regent het, dan kom ik niet is mogelijk, maar regent het, kom ik niet is toch wat vreemd. Toch zijn er zinnen die wel inversie laten zien, de zogenaamde Cromazinnen, ontleend aan de reclameslogan: hou je van vlees, braad je in Croma.
In het Middelnederlands kwamen dergelijke bijzinnen met de persoonsvorm op de eerste plaats vaak voor: voorbeelden:
- hi blijft langhe vet binnen, ghiet mer (men + er) eerst olye inne. ‘hij [de pot] blijft lang vet van binnen, als men er eerst olie in giet
- es dit sijn sede, soe motic ember varen daer, ‘als dit zijn gewoonte is, dan moet ik daar in elk geval naar toegaan’.
In het laatste geval, heeft het voegwoord soe de betekenis van het hedendaagse dan. Dergelijke zinnen komen echter vaak zonder voegwoord voor.
Zie voor de woordvolgorde in dergelijke Middelnederlandse bijzinnen Mooijaart & Van der Wal, p. 94-96.
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 94-96″]
De Middelnederlandse bijzin laat verschillende woordvolgordemogelijkheden zien. De persoonsvorm kan op de tweede plaats (vanaf het voegwoord) staan (1), in de werkwoordelijke groep aan het eind van de bijzin (2) en ergens daar tussenin (3):
- (1) si voren also voert tes si quamen in een poert
‘zij reden zo verder totdat ze in een stad kwamen’ - (2) gi doet quaet te minen trouwen dat gi uwen sone wilt blouwen
‘u doet er werkelijk slecht aan dat u uw zoon wil slaan’
- (3) daer naer wart hi [=de beker] gegeven voert, dat hi te Roeme quam in die poert
‘daarna werd hij doorgegeven, totdat hij in de stad Rome kwam’
De persoonsvorm kan dus in de bijzin elke plaats innemen, met uitzondering van de eerste plaats na het voegwoord, de subjectsplaats. De bijzin heeft dus nog niet zo’n sterk SOV-karakter als in het huidige Nederlands. Dit verschil en het verschil in de volgorde van een samengested gezegde in de hoofdzin laten zien dat het Middelnederlands op werkwoordelijk gebied meer SVO-trekken heeft.
Een structuur met de persoonsvorm op de eerste plaats komt ook voor bij een ondergeschikte zin, die dan meestal een voorwaarde uitdrukt:
- (4) quaemdi inder resen gemoet met Amelande, sine daden u nemmer goet
‘als u de reuzen met Amelant tegen zou komen, dan zouden zij u volstrekt geen goed doen’
Behalve zo’n conditionele bijzin is ook een concessieve bijzin mogelijk, waarin een toevoeging wordt uitgedrukt:
- (5) “wildi mi al die warelt gheven”, sprac Walewein, “inne blever niet”
“al wilde u me heel de wereld geven”, sprak Walewein, “ik zou er niet blijven”
Na dit type voorwaardelijke en toegevende bijzinnen treedt geen inversie in de hoofdzin op zoals we zien aan inne blever niet.
Cromazinnen
Bij een bepaald type vooropgeplaatste bijzin, namelijk zonder inleidend voegwoord, maar met de persoonsvorm op de eerste plaats, komt het inversiepatroon nauwelijks voor: regent het, dan kom ik niet is mogelijk, maar regent het, kom ik niet is toch wat vreemd. Toch zal dat veranderen zoals de reclamezin hou je van vlees, braad je in Croma laat zien. Naar deze slogan worden vergelijkbare zinnen wel Cromazinnen genoemd. In het Middelnederlands kwamen deze bijzinnen met de persoonsvorm op de eerste plaats uitsluitend voor in de twee andere patronen: zonder inversie (ghiet mer eerst olye inne, hi blijfter langhe vet af binnen ‘als men er eerst olie in giet, dan blijft hij [de pot] daar lang vet van aan de binnenkant’) en met so (es dit sijn sede, soe motic ember varen daer, ‘als dit zijn gewoonte is, dan moet ik daar in elk geval naar toegaan’).
De woordvolgorde van zinnen met een vooropgeplaatste bijzin ingeleid door een voegwoord vraagt onze aandacht, omdat bij deze structuur veranderingen in de woordvolgorde zichtbaar worden. In het huidige Nederlands veroorzaakt een vooropgeplaatste bijzin over het algemeen inversie. Tegenover de zin het begon net te dooien toen we gingen schaatsen staat toen we gingen schaatsen, begon het net te dooien. In het Middelnederlands zijn er in het laatste geval drie mogelijkheden:
- (6) alst evel was, men soude het weeren int beghin
‘als het kwaad groeit, men zou het in het begin moeten tegengaan’
- (7) alst evel was, so soude men het weeren int beghin
‘als het kwaad groeit, dan zou men het in het begin moeten tegengaan’
- (8) alst evel was, soude men het weeren int beghin
‘als het kwaad groeit, zou men het in het begin moeten tegengaan’
(6) is het oorspronkelijke patroon dat in het huidige Nederlands in vergelijkbare gevallen niet meer mogelijk is. In het Middelnederlands veroorzaakt de vooropgeplaatste bijzin, die kennelijk aanvankelijk niet als zinsdeel werd beschouwd, in (6) geen inversie. In (7) herhaalt het expletieve bijwoord so de vooropgeplaatste bijzin, zoals dat in het huidige Nederlands met dan kan gebeuren. Dat heeft gevolgen voor de woordvolgorde: so staat, als zinsdeel, aan het begin van de hoofdzin en veroorzaakt de inversie soude men. Die inversie werd op den duur in verband gebracht met de vooropgeplaatste bijzin, zodat ook wanneer het hervattende so niet aanwezig was, inversie optrad, zoals in (8). De bijzin is zinsdeel geworden en veroorzaakt inversie, zoals elk vooropgeplaatst zinsdeel dat geen subject is. In het Middelnederlands treden deze drie woordvolgordemogelijkheden nog naast elkaar op. In het huidige Nederlands is inversie (8) regel. Het patroon zonder inversie (6) is over het algemeen niet meer mogelijk; wel patroon (7) dat, met een ander expletief, hervattend woord, voorkomt: wanneer het kwaad groeit, dan zou men … .
[/symple_toggle]