Herkennen

Hi at des honichs

[QTL-Question id=36]

[previous][next]

[symple_toggle title=”Naamvallen in het hedendaagse Nederlands”]

Het hedendaagse Nederlands kent geen naamvalssysteem meer; er zijn hooguit nog wat relicten van te vinden in vaste uitdrukkingen en combinaties als de genitieven ’s avonds (des avonds) of blootshoofds.

Essentieel voor een naamvalssysteem is dat een zelfstandig naamvoord (en daarmee corresponderend een bijvoeglijk naamwoord, aanwijzend voornaamwoord, lidwoord en bezittelijk voornaamwoord) verandert (flexie, verbuiging heeft) wanneer het een andere functie heeft in de zin dan het onderwerp.

Het hedendaagse Duits heeft het naamvalssysteem behouden.

Voorbeeld:
Ich gebe dir einen Apfel

Vertaling: Ik geef jou (meewerkend voorwerp) een appel (lijdend voorwerp)

[/symple_toggle]

[symple_toggle title=”Naamvallen en flexie in het Middelnederlands”]

Het Middelnederlands kent, net als het Duits, vier naamvallen. De vorm van de lidwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, zelfstandig naamwoorden, alle soorten voornaamwoorden en (pas op!) eigennamen wordt bepaald door de volgende factoren

  • getal (enkelvoud of meervoud):
  • geslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig);
  • grammaticale functie in de zin, zoals: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp. Ook bezits- en herkomstrelaties worden via het naamvallensysteem weergegeven;
  • bepaalde werkwoorden en voorzetsels kunnen een naamval regeren (dat wil zeggen dat zij altijd in combinatie met dezelfde naamval gebruikt worden);
  • een apart geval zijn ook bijwoordelijke bepalingen, bijvoorbeeld bezits- en herkomstrelaties en tijdsbepalingen (deze worden vaak weergegeven in de genitief, de tweede naamval).
  • Ook persoonsnamen, immers ook zelfstandige naamwoorden, worden verbogen op de manier van het zelfstandig naamwoord.
  • Hoe de zelfstandig naamwoorden worden verbogen, hangt af van het type flexie waartoe de woorden behoren. We kennen een sterke flexie (nominatief gaat uit op een consonant; bijv. gast, hof, Walewein) en een zwakke flexie (nominatiefvorm gaat uit op –e, bijv. siele, herte, Marie).

Zie voor een overzicht van de verbuiging van de lidwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en zelfstandig naamwoorden het schema in Mooijaart en Van der Wal, p. 40.

Het voorkomen en gebruik van de naamvallen staat hieronder beschreven. In hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4, p. 51 t/m 53 vind je nog meer voorbeelden van het gebruik van flexie.

De vier naamvallen zijn:

  • de nominatief of eerste naamval: onderwerp (subject), naamwoordelijk deel van het gezegde (predicaat), aangesproken persoon.

Voorbeelden:

1) die coninc vraecht (de koning vraagt)

2) eist een kerselsteen (is het een kiezelsteen)

3) du, oude geck, God moet bederven u lijf

  • de genitief of tweede naamval: dit is een complexe naamval omdat hij behalve bij bezitsrelaties ook gebruikt wordt voor een aantal ingewikkelde grammaticale constructies. De genitief kan gebruikt worden bij:

– bezits- en herkomstrelaties

Voorbeelden:

1) de schapen van de herder-> des sceepers scapen / die scapen des sceepers

2) dit huis zal altijd van de graven van Holland blijven -> dit huis sel bliven altoes des graven van hollant

3) de raad van de koningin ->der coninghinnen rade

Let op: coninghinnen heeft hier een naamvals -n, maar is enkelvoud!

– constructies die te vergelijken zijn met ons voorzetselvoorwerp, waarbij de genitief vaak de oorzaak van de handeling is (causale genitief)

Voorbeelden:
1) daar was zij erg blij om -> si was herde blide des
2) toen waren ze daar blij om en dankten God daarvoor -> so waren sijs (clisis van sij des) blide ende dankdens (clisis van dankten des) Gode

– Sommige werkwoorden kunnen een genitief regeren en hebben dan een lijdend voorwerp (object) bij zich dat in de genitief staat. Enkele voorbeelden van dergelijke werkwoorden: verlaten, beroven, begeren, pleg(h)en, onnen (gunnen)

Voorbeelden:

1) ik gun het u zeker -> ic ans (an des, van onnen) u wale
2) zorg voor de jongeman-> pleghet des joncheren

– Werkwoorden die een object, het lijdend voorwerp, in de tweede naamval meenemen (de genitivus objectivus)

Voorbeelden:

1) al hebdijs (hebt ghi des) nu groot ongerief -> al vindt u dat nu heel vervelend
2) der daet loochenen -> de misdaad verloochenen

– bij het aangeven van een hoeveelheid, een deel van een geheel (genitivus partitivus).

Voorbeelden:
1) een stuc broots
2) wat meer tijts

– in versteende woordvormen die op zichzelf staan, meestal bijwoordelijke bepalingen (de absolute genitivus).

Voorbeeld: blootshoofds
ook tijdsbepalingen vallen hieronder

Voorbeeld:
1) des morgens -> ’s morgens
2) des derden of des vierden dages wert si vanden visschers gevonden

– het verschil tussen de genitivus subjectivus en de genitivus objectivus is moeilijk te zien:

Voorbeeld: de liefde der ouders
Deze constructie kan twee betekenissen hebben:

1) de liefde van de ouders (de ouders zijn onderwerp of subject, dus genitivus subjectivus)

2) de liefde voor de ouders (de ouders zijn object, dus genitivus objectivus)

– een aanvulling bij een tussenwerping

Voorbeeld:
Foei jij! -> Fi dijns!

– Bij bepaalde bijvoeglijk naamvallen

Voorbeeld:
Des wits voet gierig-> begerig naar de witte voet

  • de datief of derde naamval: meewerkend voorwerp of indirect object

Voorbeelden:
1) vertel me over je lotgevallen -> sech mi dine mesquame
2) toen waren ze blij en dankten God ervoor -> so waren sijs (si + des) blide ende dankdens (dankten des) Gode

– Sommige werkwoorden hebben altijd een datief bij zich, ze regeren de datief, bijv. danken, geloven, lusten, slachten (lijken op), Voorbeeld:

si slachten den kinderen -> zij lijken op de kinderen

– Er bestaat ook een datief van bezit; de possessieve In deze constructie staat de bezitter van een lichaamsdeel, kledingstuk etc. in de datief. In het hedendaagse Nederlands zeggen we dan: het hart klopt me in de keel (me is de datiefvorm).

Voorbeeld:
Dat haer dbloet ter nase uut brac ->dat het bloed haar uit de neus stroomde

– Een datief kan ook optreden bij bepaalde bijvoeglijke naamwoorden

Voorbeeld:
Den kinde gram -> boos op het kind
Den wiven vriendelic -> vriendelijk tegen de vrouw/vrouwen (let op, ev. of mv.!)

  • de accusatief of vierde naamval: lijdend voorwerp of direct object, Voorbeelden:

1) deze twee kregen een zoontje -> dese twee wonnen een cnapelijn

2) hij maakte de beer los -> den bere hi ontbant

[/symple_toggle]

[symple_toggle title=”Naamvallen en voorzetsels”]

Net als in het Duits, kunnen in het Middelnederlands voorzetsels een naamval regeren. Het woord of de woordgroepen na het voorzetsel staan dan in een bepaalde naamval.
Let op: ook dit zijn kleine woordjes, dus ook de voorzetsels komen vaak in clisisvorm voor!

met, te, ute, van -> datief

Voorbeelden:

  1. met uwen lijve -> met uw lichaam
  2. die si brachten uten (ute den) lande
  3. die text van der evangelien.

in, na, voor, aan, achter, bi, jegen, onder, op, tot, buten -> deze kunnen met datief en accusatief gecombineerd worden, zonder vaste regels, Voorbeelden:

  1. hi viel op sine knyen (datief)
  2. daer buten inden [su_tooltip position=”south” content=”boomgaard”]vergier[/su_tooltip] (datief of accusatief)
  3. ende quam daer savons na der sonne (datief)
  4. pleecht te werken achter lande (datief)
  5. ligghen opten (op den) autaer neder (accusatief)

bi, binnen, buten -> genitief en datief,

Voorbeelden:

  1. bi [su_tooltip position=”south” content=”de wil van de schepenen”]der schepenen wille[/su_tooltip] (genitief)
  2. daer stont hi bi den viere (datief)
  3. ic hoerde binnen deser weken (genitief of datief ev.!)
  4. buten huses (genitief)

[/symple_toggle]

[symple_toggle title=”M&W 40″]

Overzicht van het Middelnederlands naamvalssysteem
sterk zwak
Mannelijk
sg. nom. die goede gast mensche
gen. dies/des goets/goeden gast(e)s menschen
dat. dien/den goeden gaste mensche
acc. dien/den goeden gast mensche
pl. nom. die goede gaste menschen
gen. dier/der goeder gaste menschen
dat. dien/den goeden gasten menschen
acc. die goede gaste menschen
Onzijdig
sg. nom. dat goede hof herte
gen. dies/des goets/goeden hoves herten
dat. dien/den goeden hove herte
acc. dat goede hof herte
pl. nom. die goede hove herten
gen. dier/der goeder hove herten
dat. dien/den goeden hoven herten
acc. die goede hove herten
Vrouwelijk
sg. nom. die goede daet siele
gen. dier/der goeder daet/dade siele(n)
dat. dier/der goeder daet/dade siele(n)
acc. die goede daet siele
pl. nom. die goede dade sielen
gen. dier/der goeder dade sielen
dat. dien/den goeden daden sielen
acc. die goede dade sielen

[/symple_toggle]

Leave a Comment.