Inzicht
In de korte Arturnovelle Lanceloet en het hert met de witte voet staat Lanceloet voor de taak om in een besloten tuin met 7 leeuwen te vechten.
[Da]t foreest daer hi gereden quam.
Eer hi int [su_tooltip position=”south” content=”poortje”]wiket[/su_tooltip] conde comen,
Hebbene die lione vernomen:
Met crachte hebben sine [su_tooltip position=”south” content=”aangevallen”]bestaen[/su_tooltip].
[QTL-Question id=34]
[previous][next]
[symple_toggle title=”Pronomina in het hedendaagse Nederlands”]
Pronomina of voornaamwoorden zijn woorden die personen en andere zelfstandigheden aanduiden zonder ze te noemen. In het hedendaagse Nederlands worden voornaamwoorden vervoegd, wat wil zeggen dat hun vorm afhankelijk is van hun functie in de zin. Er zijn zes soorten voornaamwoorden, te weten aanwijzende, betrekkelijke, persoonlijke, bezittelijke, vragende en onbepaalde voornaamwoorden.
Voorbeelden:
1) Hij loopt voor aap.
Hij is een persoonlijk voornaamwoord.
2) Het is koud.
Het is hier geen lidwoord, maar een persoonlijk voornaamwoord. Het fungeert hier als ‘loos onderwerp’.
3) Heeft u uw rotzooi eindelijk opgeruimd?
Uw is een bezittelijk voornaamwoord.
4) Dat mag je mooi zelf doen, snotaap!
Dat is een aanwijzend voornaamwoord.
5) De dame wier mantel nog in de garderobe hangt, is onwel geworden.
Wier is een betrekkelijk voornaamwoord.
6) Wat zeg je me daarvan?
Wat is een vragend voornaamwoord.
7) Niemand vertelt mij hier ooit iets.
Niemand is een onbepaald voornaamwoord.
Tip
Om te testen of een woord een voornaamwoord is, kun je nagaan of het daadwerkelijk een persoon of zelfstandigheid vervangt.
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Persoonlijke voornaamwoorden”]
De persoonlijke voornaamwoorden worden, net als bijvoeglijk naamwoorden verbogen. Ze komen vaak in onbeklemtoonde clisisvormen voor en verliezen daardoor klank en lettertekens.
Zie voor de vormen de schema’s in Mooijaart & Van der Wal, p.45 en 46.
Let op: Ic +ontkenning ne/en komt bijna altijd in clisis voor. Zo komen de vormen in/inne vaak voor. Verwar deze vorm niet met het voorzetsel in.
Voorbeeld:
Haddicse, in gavese u niet.
Vertaling: Als ik ze had, gaf ik ze u niet.
Uitleg: clisis van hadde ic se en van gave se. Se is tweemaal persoonlijk voornaamwoord, in is een clisisvorm van het persoonlijk voornaamwoord ic en het negatiepartikel ne/en.
Let op: Het onzijdige persoonlijke voornaamwoord het komt ook vaak in clisisvormen voor in combinatie met een ontkenning:
Voorbeeld:
Hens els niet danne brant.
Vertaling: Het is niets anders dan een brand.
Uitleg: clisis van Het+ en (negatiepartikel)+ es. Het is een persoonlijk voornaamwoord (loos onderwerp).
Du en ghi
Oorspronkelijk was du het persoonlijke voornaamwoord in de 2e persoon enkelvoud en ghi het voornaamwoord in de 2e persoon meervoud. Langzamerhand werd ghi steeds vaker gebruikt als een beleefdheids- of distantiepronomen, dat werd gebruikt tegenover autoriteiten en onder gelijken voor zowel enkel- als meervoud. Du werd langzamerhand steeds meer gebruikt als het vertrouwelijkheids- of solidariteitspronomen, waarmee iemand vertrouwelijkheid of juist minachting uitdrukte. Ook in gebeden, gericht tot God/Jezus wordt meestal du gebruikt.
De meest gebruikelijke aanspreekvorm in het Middelnederlands is dus ghi; du komt veel minder voor. Ghi wordt zowel voor een als voor meerdere personen gebruikt. Ghi werd later jij, terwijl du uit de taal is verdwenen.
Let op: De vorm u kan nooit het onderwerp van de zin zijn, maar is altijd datief of accusatief (zie het schema in Mooijaart & van der Wal). Voor een goede interpretatie, vooral bij clisisvormen, waarin du wordt verkort tot –u/-stu is het dus altijd nodig om de structuur van de zin goed te bekijken.
Voorbeelden:
1) Sidi in huus, Reynaert?
Vertaling: Bent u in huis, Reynaert?
Uitleg: clisis van sijt ghi. -di is een persoonlijk voornaamwoord.
2) Reynaert, wat aetstu, wat?
Vertaling: Reynaert, wat at je, wat?
Uitleg: clisis van aetst du. -u is een clisisvorm van du, persoonlijk voornaamwoord, 2e persoon, nominatief.
De persoonlijke voornaamwoorden van de 3e persoon
De persoonlijke voornaamwoorden in de 3e persoon hebben naast de volle beklemtoonde vormen ook een of meerdere clisisvormen. Zie hiervoor het schema van Mooijaart & Van der Wal op p. 46.
Voorbeeld:
Het waer quaet gedaen,
Wildine hier vore ons alle slaen
Vertaling: Het zou slecht zijn, / Als u hem hier voor ons allemaal wilde (dood) slaan
Uitleg: clisis van wildet ghi -ne. -ne is een clisisvorm van hem (4e persoon).
Soms kan verwarring optreden bij negaties. Zo kan hen slaan op meervoudsvormen van het persoonlijk voornaamwoord (mannelijk of onzijdig meervoud), maar het kan ook gaan om een clisisvorm van het + en (negatepartikel).
Voorbeeld:
Hen zal oec niemen wesen lief
Vertaling:
Het zal ook niemand aangenaam zijn
Uitleg: Hen is een clisisvorm van Het + en (negatiepartikel, deel van de tweeledige ontkenning en + niemen). Een andere schrijfwijze voor Hen zou ook nog Ten kunnen zijn, omdat Het onbeklemtoond is.
Om te onthouden:
1) De vorm u komt in het Middelnederlands alleen voor in de 3e of 4e naamval van ghi. Enclitisch –u betekent meestal du en enclitisch –i vrijwel altijd ghi, mits het om een tweede persoon gaat natuurlijk, want de nominatiefvorm van hi kan in een onbeklemtoonde clisisvorm worden bekort tot -i. Ook hier geldt: analyseer de structuur van de zin goed.
2) Pas op de clisisvormen van de persoonlijke voornaamwoorden in de 3e persoon.
3)De accusatief- en datiefvorm van si (meervoud) kan hen zijn, maar ook hem. Dit laatste kan ook een enkelvoudsvorm zijn (mannelijk of onzijdig). Dit is verwarrend, ook vanwege het verschil met het moderne Nederlands. Kijk dus altijd goed naar de zinsstructuur.
4) De vorm hem kan drie betekenissen hebben: a. acc. mannelijk 3e persoon enkelvoud of b. datief mannelijk/onzijdig 3e persoon enkelvoud (net als het hedendaagse Nederlands), maar ook: c. accusatief of datief onzijdig meervoud 3e persoon (waar wij ‘hen’ of ‘ze’ zouden schrijven).
5) Iets dergelijks geldt ook voor de vorm haer. Deze vorm kan wel vier betekenissen hebben: a. het kan gaan om de 3e persoon enkelvoud vrouwelijk (2e , 3e of 4e naamval = gen. , dat. of acc.) b. om de 2e naamval (gen.) meervoud, zowel voor vrouwelijk, mannelijk als onzijdig. In het hedendaagse Nederlands zouden wij ‘van hen’ schrijven. c. Haer kan ook bezittelijk voornaamwoord zijn (vrouwelijk enkelvoud, of meervoud mannelijk, vrouwelijk en onzijdig). d. Haer kan tenslotte ook een reflexief pronomen zijn, in de betekenis van ‘zich’ (zie onder reflexief, hieronder).
6) De vrouwelijke nominatiefvorm si wordt ook wel eens als soe of so geschreven. Verwar deze vorm niet met het bijwoord so (zo, op deze manier). Zie voor meer voorbeelden de bladzijden over het persoonlijk voornaamwoord in Mooijaart & van der Wal.
7) Let op de verraderlijke clisis bij in (= ic en).
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Reflexiviteit, wederkerende voornaamwoorden”]
In het Middelnederlands bestaan er geen aparte wederkerende voornaamwoorden. Reflexiviteit wordt uitgedrukt door vormen van het persoonlijk voornaamwoord. In de 3e persoon werden hem (enclitisch -em, -en), haer, hare en hen gebruikt.
Voorbeeld:
Doe scaemdi hem ende trac achter;
Het dochtem harde groet lachter.
Vertaling: Toen schaamde hij zich en trok zich terug; / het leek hem een zeer grote schande.
Uitleg: clisis van scaemde hi en van dochte hem. Hi is een persoonlijk voornaamwoord. De eerste hem is een reflexief persoonlijk voornaamwoord (zich). De tweede hem is een gewoon persoonlijk voornaamwoord (in de derde naamval, meewerkend voorwerp).
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Aanwijzende voornaamwoorden”]
Het aanwijzend voornaamwoord kent, net als het persoonlijk voornaamwoord naamvallen. De meest voorkomende aanwijzend voornaamwoorden zijn dese (deze), die (die) en ghene (die, dergelijke, zo’n). Zie voor de verschillende vormen de schema’s in Mooijaart & van der Wal blz. 43 en 44.
Let op:
De verbuiging van die en dat is dezelfde als van de bepaalde lidwoorden. Deze woorden kunnen behalve aanwijzend voornaamwoord, ook betrekkelijk voornaamwoord zijn. Ze hebben dan dezelfde vorm. Ga naar Naamvallen en flexie.
Naast de vorm desere (vr. ev. dat./gen.; mv. gen.) komen ook de vormen derre (syncope: wegvallen van klanken en letters middenin een woord) en deser (apocope: wegvallen van klanken en letters aan het einde van een woord) voor.
Naast de vorm ghenere, ook gespeld als genere (vr. ev. dat./gen.; mv. gen) komen ook de vormen ghere/gherre (syncope) en ghener (apocope) voor.
Voorbeelden:
1) In mach in ghere wise
Mijn kinder niet begheven.
Vertaling: Ik mag op die manier / Mijn kinderen niet in de steek laten.
Uitleg: in is een clisis van ic en. Ghere is een vorm van gherre, een syncope van genere. Dit aanwijzend voornaamwoord staat vanwege het voorzetsel in in de 3e naamval, vrouwelijk (die wise).
2) Ghi syt van derre werelt. Maer in ben van derre werelt niet.
Vertaling: U bent van deze wereld. Maar ik ben niet van deze wereld.
Uitleg: in is een clisis van ic en. derre staat na het voorzetsel van, het is dus een derde naamval, vrouwelijk (die werelt). Het is een syncope van desere.
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Betrekkelijke voornaamwoorden”]
Wanneer die functioneert als betrekkelijk voornaamwoord (relativum), is de verbuiging hetzelfde als bij het aanwijzend voornaamwoord. Bij een mannelijk, vrouwelijk of meervoudig antecedent is het betrekkelijk voornaamwoord die en bij een onzijdig antecendent is het dat.
Voorbeelden:
1) Die anders mitten monde sprect dan sijn herte mient van binnen dat is een bedriegere.
Vertaling: Wie anders met zijn mond spreekt dan zijn hart vanbinnen meent, dat is een bedrieger.
Uitleg: Dat is een onzijdig betrekkelijk voornaamwoord. Het antecedent is Die … binnen. Die is een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent.
2) Hi nam den brief ende las,
Die hem sende sijn vriendinne.
Vertaling: Hij nam de brief en las [de brief], / die zijn vriendin hem stuurde.
Uitleg: die is een betrekkelijk voornaamwoord met als antecedent de brief (4e nv mannelijk).
Let hier op de woordvolgorde: de betrekkelijke bijzin staat achteraan; dit is in het hedendaagse Nederlands niet mogelijk.
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Bezittelijke voornaamwoorden”]
De bezittelijke voornaamwoorden worden verbogen als de bijvoeglijke naamwoorden. De bezittelijke voornaamwoorden zijn in de nominatief enkelvoud: mijn (mijn), dijn (jouw), sijn (zijn), haer (haar), u, iu (uw) en meervoud: onse (onze), uwe en ha(e)re (hun).
Zie voor de voorkomende vormen in alle naamvallen de schema’s in Mooijaart b& Van der Wal, p. 47-48.
Voorbeelden:
1) Om dat hi swoer mijns heeren doot
Sonder bedwanc oft noot.
Vertaling: omdat hij zwoer op de dood van mijn heer, / zonder terughoudendheid of angst.
Uitleg: Het bezittelijke voornaamwoord mijns staat in de 2e naamval (gen.), omdat het congrueert met heeren (mannelijk, 2e naamval)
2) Iemand die van kinde diende
Onse Here ende onser Vrouwen
Vertaling: Iemand die van kindsbeen af / onze Heer en onze Vrouwe diende
Uiteg: Onse en onser zijn bezittelijke voornaamwoorden en ze staan in de 4e naamval (lv, acc.), resp. mannelijk en vrouwelijk enkelvoud (Here en Vrouwen).
Let op: in de twee voorbeelden hierboven zijn heeren en vrouwen enkelvoud, terwijl er wel een (naamvals-) n achter de woorden staat. Ontleed de zin, voordat je vertaalt, dan zie je dat het om enkelvoud gaat.
Om te onthouden:
1) Vormen die vanuit volledige verbogen bezittelijk voornaamwoorden zijn ontstaan door syncope komen vaak voor, vooral bij de vrouwelijke verbuigingen in de datief en de genitief. Zo ontstaan de volgende vormen:
Mijn(e)re -> miere of mire; sijn(e)re -> siere of sire; uwere ->ure of uwer (apocope).
2)Het bezittelijk voornaamwoord uwe wordt soms als u geschreven. Dit is dezelfde vorm als de accusatief- en datiefvormen van het persoonlijk voornaamwoord ghi. Analyseer dus de structuur van de hele zin om uit te maken om welke vorm het precies gaat.
3) De verbuiging van ha(e)re (haar) en ha(e)re (hun) is hetzelfde.
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Vragende voornaamwoorden”]
Het bijvoegelijk gebruikte welc wordt verbogen als een bijvoegelijk naamwoord. Van de zelfstandig gebruikte vragende voornaamwoorden wie en wat kun je de verbuiging vinden in Mooijaart & Van der Wal, p. 49.
Voorbeeld:
1) Wat hulpe dat ict make lanc?
Vertaling: Wat zou het helpen als ik het (nog) langer maakte?
Uitleg: Wat is een vragend voornaamwoord in de nominatief. Ict is een clisisvorm (ic dat)
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”Onbepaalde voornaamwoorden”]
Onbepaalde voornaamwoorden verwijzen niet naar specifieke personen of zaken, maar hebben een algemene (onbepaalde) verwijzing. De belangrijkste onbepaalde voornaamwoorden zijn: men, een (iemand, iets; bijvoeglijk: een zekere), al (iedereen; wordt als bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord gebruikt), menich, enig, som (sommige; bijvoeglijk: een of ander), vele, mere (meer), luttel (weinig), elc (elk).
Voorbeelden:
1) Menich die daer pardoen ontfinc, eer die sonne onderginc, leet hire om groot ongemac.
Vertaling: Menigeen die daar pardon kreeg, leed hierom nog voordat de zon onderging, groot ongemak.
Uitleg: menich is een onbepaald voornaamwoord in de nominatief, enkelvoud.
2) Ghi en waert ooc niet so coene, no negheen uwer baroene, diet mi op dorste staden.
Vertaling: U was ook niet zo moedig, noch een enkele van uw baronnen, die tegen mij op durfde te staan.
Uitleg: diet is een clisis van die het. Negheen is een onbepaald voornaamwoord in de eerste naamval. No negheen is een tweeledige negatie.
Let op: Ieman(t), nieman(t), iet en niet komen vaak onverbogen voor
Voorbeeld:
1) Nyemant en sal sie boeken uutleenen
Vertaling: Aan niemand zal zij boeken uitlenen
Uitleg: Nyemant is een onbepaald voornaamwoord in de datief.
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 43″]
Die als lidwoord, aanwijzend voornaamwoord en betrekkelijk voornaamwoord
Het bepaalde lidwoord heeft de vorm van het aanwijzend voornaamwoord die. De verbuiging van zowel het lidwoord als het aanwijzend voornaamwoord is al in 3.2 gegeven. Hieronder volgt de verbuiging, voor de volledigheid, nogmaals.
sg. | mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | pl. | alle geslachten |
nom. | die | die | dat | die | |
gen. | dies/des | dier/der | dies/des | dier/der | |
dat. | dien/den | dier/der | dien/den | dien/den | |
acc. | dien/den | die | dat | die |
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 44″]
Andere aanwijzende voornaamwoorden
sg. | mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | pl. | alle geslachten |
nom. | dese | dese | dit | dese | |
gen. | des/dees/deses | derre/deser(e) | des/dees/deses | derre/deser(e) | |
dat. | desen | derre/deser(e) | desen | desen | |
acc. | desen | dese | dit | dese | |
sg. | mannelijk | vrouwelijk | onzijdig | pl. | alle geslachten |
nom. | ghene | ghene | gheent | ghene | |
gen. | gheens | gherre/ghere | gheens | gherre/ghere | |
dat. | ghenen | gherre/ghere | ghenen | ghenen | |
acc. | ghenen | ghene | gheent | ghene |
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 45″]
Persoonlijke voornaamwoorden
1. sg. | 1. pl. | 2. sg. | 2. sg. & pl. | |
nom. | ic | wi | du | ghi |
gen. | mijns | onser | dijns | uwer, uw(es) |
dat. | mi | ons | di | u |
acc. | mi | ons | di | u |
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 46″]
3. mnl. sg. | 3. vrl. sg. | 3. onz. sg. | 3. pl. | |
nom. | hi, -i | si, -se | het, -(e)t | se, -se |
gen. | sijns, -(e)s | haer, -ere, -er, -re | -(e)s | haer, -ere, -er, -re |
dat. | hem, -em, -en | haer, -ere, -er, -re | hem, -em | hem, hen, -en |
acc. | hem, -ene, -ne, -en | haer, -se | het, -(e)t | hem, hen, -se |
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 47″]
Bezittelijke voornaamwoorden
mnl. sg. | vrl. sg. | onz. sg. | alle geslachten pl. | |
nom. | mijn | mine | mijn | mine |
gen. | mijns | mijn(e)re/miere/mire | mijns | mijn(e)re/miere/mire |
dat. | minen | mijn(e)re/miere/mire | minen | minen |
acc. | minen | mine | mijn | mine |
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 48″]
mnl. sg. | vrl. sg. | onz. sg. | alle geslachten pl. | |
nom. | dijn | dine | dijn | dine |
gen. | dijns | dijn(e)re/diere/dire | dijns | dijn(e)re/diere/dire |
dat. | dinen | dijn(e)re/diere/dire | dinen | dinen |
acc. | dinen | dine | dijn | dine |
mnl. sg. | vrl. sg. | onz. sg. | alle geslachten pl. | |
nom. | sijn | sine | sijn | sine |
gen. | sijns | sijn(e)re/siere/sire | sijns | sijn(e)re/siere/sire |
dat. | sinen | sijn(e)re/siere/sire | sinen | sinen |
acc. | sinen | sine | sijn | sine |
Het paradigma van hare ‘haar’ is gelijk aan hare ‘hun’ hieronder. De verbuigingen van onse, uwe, hare met de meest voorkomende vormen volgen hieronder.
mnl. sg. | vrl. sg. | onz. sg. | alle geslachten pl. | |
nom. | onse | onse | onse | onse |
gen. | onses | onser | onses | onser |
dat. | onsen | onser | onsen | onsen |
acc. | onsen | onse | onse | onse |
mnl. sg. | vrl. sg. | onz. sg. | alle geslachten pl. | |
nom. | uwe | uwe | uwe | uwe |
gen. | uwes | uwer(e)/ure | uwes | uwer(e)/ure |
dat. | uwen | uwer(e)/ure | uwen | uwen |
acc. | uwen | uwe | uwe | uwe |
mnl. sg. | vrl. sg. | onz. sg. | alle geslachten pl. | |
nom. | hare | hare | hare | hare |
gen. | hares | harer | hares | harer |
dat. | haren | harer | haren | haren |
acc. | haren | hare | hare | hare |
[/symple_toggle]
[symple_toggle title=”M&W 49″]
mnl. sg. | vrl. sg. | onz. sg. | alle geslachten pl. | |
nom. | wie | wie | wat | wie |
gen. | wies | wier | wes | wier |
dat. | wien | wier | wien | wien |
acc. | wien | wie | wat | wie |
[/symple_toggle]